De spookpastorie (poltergeist)

Categories:

Aura Oasis Logo

De pastorie met de geheimzinnige geluiden

Het huis van de onderwijzer

Een onzichtbare gezel

In zijn studie over de spookverschijnselen, gepubliceerd door de Psychical Society en vertaald in de Annales des Sciences psychiques, heeft de beroemde beoefenaar der natuurlijke historie Russel Wallace een merkwaardig verhaal gegeven van een spookhuis dat een jaar lang bewoond werd door een Anglicaans geestelijke. Wij laten het hieronder volgen. De waarnemer zelf is aan het woord, een predikant, een rechtschapen en redelijk mens, in het genot van zijn volle verstandelijke vermogens:

Toen ik ongeveer achttien jaar geleden mijn tweejarige stage had beëindigd voor de wijding als diaken, zag ik uit naar een predikantsplaats. Onder die, waarover ik mijn gedachten liet gaan. was er één in het zuidwesten van het graafschap S.. . Het was een aanzienlijke parochie en zeer afgelegen. Een ruim huis stond ten dienste van de titularis. Ik aanvaardde deze plaats en mijn vrouw en ik namen onze intrek in het nieuwe huis. Wij kwamen er aan in februari. Onze pastorie was een groot vierkant gebouw, omringd door gazons en beplantingen, tuinen en een boomgaard. Het huis stond afzonderlijk, op korte afstand van het dorp. Een weg scheidde het van twee of drie huizen, die er het dichtst bij stonden. Onze kamers waren groot en voldoende hoog, alles was goed onderhouden en wij waren verheugd een comfortabele woning te hebben. Als ik mij goed herinner kwamen wij er op een vrijdagmiddag aan, mijn vrouw en ik en wij werkten hard om twee of drie vertrekken in orde te maken, ten einde er zaterdagavond onze intrek te kunnen nemen. Die zaterdag werden bij het vallen van de nacht de blinden gesloten, de grendels dichtgeschoven en alle buitendeuren op slot gedaan en wij gingen tevreden slapen na twee dagen lang gewerkt te hebben als sjouwerlui. Wij hadden nog geen dienstbode en werden geholpen door een brave vrouw uit het dorp, die dichtbij woonde. Toen ik die zaterdagavond alles gesloten had, waren wij drieën, die boerenvrouw, mijn vrouw en ik, de enigste levende wezens tussen de vier muren van de pastorie. (Annales. le jaarg. 1891, bl. 242; Proceedings of the Society for Psychical Research. dl. II. blz. 144.) Lang voor middernacht waren wij allen in het rijk der dromen beland en misschien nog wel een beetje verder weg, in dat rijk der zon waarheen geen enkele “buitensporige, wilde droom” zijn weg meer vindt. Maar opeens weerklonk een geluid, waartegen geen slaap, hoe diep ook, bestand was. In een ogenblik voor ik eigenlijk nog klaarwakker was, was ik het bed uit en nog scheen dat vreemde geluid de nachtelijke stilte te verbreken. Mijn vrouw was even plotseling en even klaarwakker geschrokken als ik en beiden luisterden wij of er ook een herhaling zou komen van wat ons gewekt had of iets wat ons de oorzaak ervan moet hebben kunnen doen ontdekken. Maar er gebeurde niets.Ik was er natuurlijk op uit dadelijk nasporingen te doen, want de natuurlijke verklaring van dit mysterie was dat er een of meer personen in het huis waren binnengeslopen.

Ik kleedde me dus onmiddellijk wat aan en begon mijn onderzoek. Te voren keek ik echter op mijn horloge en zag dat het juist vijf minuten over 2 was. Ik wil daar de aandacht op vestigen. Ik doorzocht zeer nauwkeurig het hele huis, keek er naar of de deuren op slot en de vensters gegrendeld waren. Alles was behoorlijk in orde en alles op zijn plaats. Er bleef mij niets anders over dan naar mijn kamer terug en weer naar bed te gaan en niet meer aan het geval te denken. Noch mijn vrouw noch ikzelf konden ons vergist hebhen. Het geluid was zo stellig en zo aanhoudend geweest, dat de realiteit ervan niet in twijfel gesteld kon worden en de indruk ervan niet uitgewist kon worden. Toen en later scheen het mij toe dat dit geluid geleek op het gedruis van ijzeren staven die plotseling op de grond vallen. Het was beslist een metaalachtig geluid. Maar het was toch ook gerekt en, in plaats van uit een bepaald punt te komen, scheen het door het huis te gaan als een opeenvolging van luide echo’s, die snel weerkaatsten. Ik zeg dat niet naar aanleiding van dat ene geval dat ik daareven verteld heb, maar naar mijn indruk over de aard van het geluid, gelijk ik die kreeg door verdere ervaringen, kan ik dat we1 dadelijk zeggen. Toen ik in mijn kamer terug was en wij over het geval napraatten, vonden wij dadelijk dat we ons ook moesten overtuigen of de werkvrouw er ook wakker van was geworden. Daar zij echter geen enkel teken van onrust had gegeven, besloten we af te wachten of zij er de volgenden ochtend uit zichzelf over zou beginnen te praten.

De laatste uren van de nacht gingen tamelijk rustig voorbij en toen het dag was, hoorden wij dat ook onze huisgenoot het geheimzinnige verschijnsel had opgemerkt. Evenals wij was zij opeens wakker geschrokken en was een hele tijd heel ongerust wakker blijven liggen. Echter was het geval voor haar niet zo vreemd geweest en niet zo onverwachts gekomen als voor ons: ,,O. beste mensen, zei ze, ik had er al van horen praten, maar ik had het tot nu toe zelf nog nooit gehoord en ik wens het ook niet nog eens opnieuw te horen.” Zij had er al vroeger over horen praten, maar verder konden we niets uit haar krijgen en ze scheen er niet graag aan te denken. “Het was verbeelding,” zei ze en verder wilde zij zich niet uitlaten. Een ding stond voor haar echter vast: dat zij iedere avond naar haar huis en haar kinderen terug wilde. Overdag wilde zij eens wel helpen maar zij kon ’s nachts niet buitenshuis blijven. Zo werd het dan ook met haar geschikt en zo bleven mijn vrouw en ik de volgende nacht alleen in de pastorie, eventueel blootgesteld aan een aanval van een tastbare kracht of van een ontastbaar geluid. De plichten van de zondag werden nauwkeurig nagekomen. Voor het eerst zag ik mijn gemeenteleden in hun kerk en ik kon tevreden mijn blik laten gaan over een aandachtig, dicht opeen zittend gehoor, hoewel het er nu misschien niet zo heel snugger uitzag. Ik kan mij niet voorstellen dat enkele van die stoere landlieden, wier gezichten rustig naar den kansel gewend waren, iets zouden afweten van een afgrijselijke grap, ter mijne kost die nacht uitgehaald. Mijn vrouw en ik gingen naar de pastorie terug. In een donkere winteravond is een goed vuur een verheuging voor het hart; wij bleven tot tegen acht uur aan de haard zitten. Toen vonden wij het nuttig een grondig onderzoek in het huis in te stellen, hoewel wij natuurlijk, zodra de avond gevallen was en onze boerenvrouw naar huis gegaan was, alles behoorlijk gesloten hadden. Wij gingen dus het salon uit en kwamen het eerst in de vestibule, een vierkante ruimte, waarvan de deur toegang gaf tot de tuin. Nauwelijks waren wij er, of we hoorden opnieuw een geluid dat ons deed stilstaan en luisteren. Dit geluid kwam uit de gang op de eerste verdieping, waar de slaapkamers op uitkomen en het was niets anders dan het geluid van een stap van een man, die met langzame, maar ferme schreden de gang doorliep. We willen die feiten mededelen:
Er was geen vergissing mogelijk. Duidelijk en scherp ving ons oor iedere stap op. Met mijn kaars in de hand vloog ik de trap op en stond een ogenblik later op de overloop, vanwaar men de gehele gang overzien kan. Maar ik zag niets vreemds. Natuurlijk was mijn vrouw mij achternagelopen want dat alles had haar erg zenuwachtig gemaakt. Samen gingen wij de kamers binnen, zochten overal, maar vonden niets. Indien daar iemand geweest was, had hij ons niet kunnen ontsnappen. Een nog vollediger en nauwgezetter onderzoek van het gehele huis was het gevolg van dit avontuur en wij hadden althans deze genoegdoening dat wij met absolute zekerheid konden vaststellen dat, welke oorzaak het gehoorde geluid dan ook hebben mocht, onze woning beslist geen ander wezen van vlees en bloed verborg. Tot meerdere zekerheid grendelde ik de deur van de binnenplaats los en onderzocht ook dat gedeelte van ons huis. Maar mijn vrouw riep mij angstig terug, want de onverklaarbare voetstappen begonnen weer. Ik moet hier vermelden dat, toen wij weer in onze salon waren en over dat verschijnsel zaten te praten, we beiden er op zinspeelden dat we wel eens in een “spookhuis” terecht gekomen konden zijn. Ik moet verder eerlijk bekennen dat we beiden zo weinig geneigd waren rekening te houden met iets bovennatuurlijks, dat we het idee zonder meer als ongerijmd verwierpen en ons tevreden stelden met het als iets buitengewoons te beschouwen. Die nacht hoorden we niets meer en gedurende acht of veertien dagen viel er niets opmerkelijks meer voor.

In die dagen richtten wij ons geheel en al in. Een sterke, flinke dienstbode was voldoende om het huiswerk te doen en we hadden een jongen van veertien jaar in dienst genomen om te zorgen voor een paar pony’s en verschillende andere kleine diensten te verrichten. Deze jongen sliep niet in ons huis, zodat we, wanneer er geen logees waren ’s nachts steeds met drieën in huis waren. Onze dienstbode kwam uit een ander dorp en kende voor zoveel wij wisten, niemand in onze onmiddellijke omgeving.

Een tijd lang werden wij niet meer opgeschrikt. Wel hoorden wij van tijd tot tijd dat onverklaarbaar geluid van voetstappen. maar daar trokken wij ons niet zo heel veel van aan: we vonden dat, wat het ook zijn mocht, het in ieder geval iets vrij onschadelijks was en dat niet opwoog tegen het gemak en de verdere voordelen van onze woning. Maar weldra werden we getrakteerd op nieuwe dingen die bepaald onuitstaanbaar waren. Ons huis had een reeks zolderkamertjes, die zich boven het huis uitstrekten. Toen wij kwamen, waren die dakkamertjes leeg en in goede staat: we hadden ze gebruikt als bergplaats voor kisten, dozen e.d. Men kwam er langs een trapje vanuit de hoofdgang op de eerste verdieping en toen we al de rommel goed en we1 boven hadden geborgen, hadden we de deur naar die trap afgesloten. Op een nacht nu, toen we heel rustig sliepen, begon opeens een onmogelijk lawaai dat ons klaarwakker maakte. Het was een zo vulgair mogelijk lawaai en het leek me toe te worden veroorzaakt, doordat al de kisten, dozen enz., die in de zolderkamertjes waren geborgen, tegen de vloer aan bonsden. Het was een hevig, aanhoudend lawaai van stoten, rollen en kraken. Natuurlijk gingen wij de zaak onderzoeken, maar zonder resultaat. Alles was boven volmaakt rustig. Alles stond op zijn gewone plaats zonder een spoor van wanorde. Ik moet erkennen dat we hoogst verwonderd waren en dit keer, gelijk trouwens ook bij de volgende gelegenheden, waren wij veroordeeld het vernederende gevoel mee te dragen dat we de oorzaak van onze gewaarwordingen niet konden opsporen.

Maar het bleef niet bij deze dingen: wij werden nog onthaald op aanvullende voorstellingen. Van tijd tot tijd hoorden we duidelijk een reeks van scherpe, van elkaar onderscheiden slagen. Nu eens klonken ze gehaast, fel, ongeduldig, dan weer kwamen ze langzaam en aarzelend. Maar in welk ritme dan ook, we werden er gemiddeld vier nachten per week op vergast, gedurende ons gehele verblijf. Het was per slot van rekening niet erg griezelig en als men er een beetje aan gewend was, hinderde het ook niet erg. Een feit verdient echter opgetekend te worden. Soms, wanneer ik wakker naar dat rumoer lag te luisteren, voelde ik lust om, wat de schooljongens noemen, “een geintje” uit te halen. Ik richtte bijv. het woord tot de veronderstelde bedrijver van het lawaai en beval hem,,zich rustig te houden en geen fatsoenlijke mensen die te bed lagen te hinderen” ofwel, ik daagde hem uit door te zeggen dat hij: “wanneer hij iets van me hebben moest maar op moest komen.” Maar zulke dingen werden blijkbaar niet goed opgenomen. Er volgden steeds hardere snellere slagen op, hartstochtelijker als ik het zo noemen mag.

De lezer zal glimlachen om het denkbeeld alsof er enig verband zou zijn tussen mijn toespraken en het nadrukkelijker worden van het lawaai en ik zou dan ook niet beslist durven beweren dat er inderdaad verband bestond. Ik constateer eenvoudig het samentreffen van het erger worden van het rumoer met mijn vermaningen of uitlatingen. Ik maak geen theorieën, ik vertel een ware geschiedenis zonder die op te smukken. Het is mogelijk dat het een toeval was en anders niets.

Maar, zal men vragen, hebt gij niet met uw buren gepraat over al die avonturen? Lange tijd niet. Om meer dan een reden hadden wij besloten er het stilzwijgen over te bewaren. In de eerste plaats zouden wij, door er over te praten, aanleiding hebben gegeven tot allerlei overdreven voorstellingen en dat zou gemaakt hebben dat onze dienstbode bij ons wegging en wij geen andere konden krijgen. Daarenboven wisten wij nog weinig van de aard van de mensen, onder wie wij waren komen wonen en wij dachten dat wij, wanneer dat alles het gevolg was van grappenmakerij, de bedrijvers daarvan gemakkelijker op het spoor zouden kunnen komen door een schijnbare onverschilligheid aan de dag te leggen. Hoewel dus onze dienstbode vaak beproefde toespelingen maakte op dat nachtelijke rumoer, brachten wij telkens het gesprek op iets anders en verijdelden haar hoop, er ons over aan het praten te krijgen.

Al deze verschijnselen begonnen dadelijk na onze komst en herhaalden zich gedurende ons wonen daar zodat het nog wel uit te houden was. Ik heb overigens redenen om aan te nemen dat ze ook na ons vertrek nog zijn blijven doorgaan. Het grote rumoer dat ons de eerste nacht overviel is het meest frappante verschijnsel geweest maar ook het minst vaak voorkomende. Weken gingen voorbij zonder dat het zich opnieuw voordeed en steeds constateerden wij dat dat dan zondagsmorgens om twee uur was. De winter ging voorbij; de streek kreeg’ een vrolijker aanzien en zo kwamen er enkele logees bij ons onder wie een jonge dame die een nabije bloedverwante was van mijn vrouw. Wij hadden afgesproken haar niets te vertellen van onze ervaringen, deels om haar niet van te voren angst aan te jagen, deels om een onafhankelijk en onbevooroordeeld getuigenis te krijgen. Dit kregen wij dan ook weldra. Aldra begon onze vriendin ons uit te vragen over het rumoer dat wij in huis maakten, nadat toch iedereen, naar zij dacht, reeds naar bed moest zijn. Gelijk men denken kan, gaven wij haar niet dan ontwijkende antwoorden. Een paar maal informeerde zij bij ons of er een begrafenis geweest was, want zij had onder haar raam geluiden gehoord alsof de doodgraver bezig was geweest, een kuil te graven. Zij verbaasde er zich zelfs over, dat de man dat werk ’s nachts gedaan had. Natuurlijk verzekerden wij haar – overeenkomstig de waarheid – dat wat zij onder haar raam gehoord had, niets met een begrafenis te maken kon hebben daar het kerkhof aan de andere kant van het huis lag. Dat moest toch afdoende pleiten tegen haar opvatting, maar zij bleef toch hardnekkig beweren, dat zij herhaaldelijk gerucht had gehoord onder haar raam en dat dit volgens haar oordeel veroorzaakt was door het hanteren van een spade. Ik twijfel er geenszins aan dat het inderdaad deze indruk op haar gemaakt heeft, maar ik voor mij heb nooit de door haar beschreven geluiden gehoord. Ik was niet in het minst verbaasd, toen zij mij een ander maal vertelde dat er iemand in de gang had gelopen en aan haar deur getikt had. Op haar vraag: “wie is daar?” was geen antwoord gekomen en ook was er niet gepoogd haar deur open te doen.

Het werd zondag: wij gingen aan tafel om te ontbijten. Onze bloedverwante begroette ons met de vraag: “Wat is er vannacht toch gaande geweest? Wat is er een lawaai geweest. Ik ben er zo plotseling van wakker geschrokken dat ik opgestaan ben en mijn kamer uitgegaan zou zijn als ik niet bang was geweest om jullie honden te ontmoeten. Maar ik was zo van streek dat ik er niet toe kon besluiten weer naar bed te gaan en toen ik rechtop voor het raam stond en trachtte in de duisternis daarbuiten wat te onderscheiden, hoorde ik de klok van de kerk twee uur slaan.” Mijn vrouw en ik wisselden een veelbetekenende blik. Onze vriendin had die nacht – hoewel wij er haar niets van verteld hadden – het “grote sabbatslawaai” gehoord, zoals wij het waren begonnen te noemen. Wij vertelden haar toen wat wij zoal beleefd hadden en zij had van het geluid eenzelfde indruk gekregen als wij.
In de herfst waren wij een paar weken van huis geweest en bij onze terugkomst deed onze dienstbode ons het volgende verhaal: Op een avond was zij in het dorp een paar boodschappen gaan doen en had de jongen alleen in huis gelaten. Hij zat in de keuken bij het vuur en meende toen iemand in de gang te horen lopen. Hij ging kijken wie er was en wat die bezoeker wel kon willen, maar hij vond niemand. Hij ging weer naar de keuken terug en trachtte zichzelf wijs te maken dat hij zich vergist had. Maar hij hoorde opnieuw heel duidelijk de voetstappen; weer ging hij zoeken, hoewel reeds wat minder vastberaden en angstige blikken om zich heen werpend: weer.vond hij niemand.’ Voor de derde maal hoorde hij daarop in de keuken hetzelfde geluid, dat was teveel voor de arme jongen; hij vluchtte het huis uit; snelde naar het dorp en vertelde daar thuis wat hem wedervaren was. Ik heb reeds te kennen gegeven dat ik lange tijd aan mijn gemeenteraadsleden niets verteld had van die nachtelijke gebeurtenissen.

Eindelijk praatte ik er toch eens over met een brave vrouw, die leed aan een lichaamsgebrek dat haar aan haar bed gekluisterd hield. Zij had betere dagen gekend: het was iemand van de oude stempel en van grote vroomheid. Haar huis stond recht tegenover onze pastorie die men door het raam van het kamertje, waar zij lag, geheel kon zien.

Ik vertelde haar wat wij van tijd tot tijd gehoord hadden en vroeg haar of zij nooit van zoiets had horen spreken? Zij antwoordde aanstonds dat zij vaak over dergelijke verschijnselen had horen praten en dat althans een van mijn voorgangers veel hinder had ondervonden van deze geluiden. Zij voegde daaraan toe – en ik ben er zeker van dat zij het niet gezegd zou hebben als zij er niet volstrekt zeker van was geweest – dat zijzelf soms een flikkerend en met tussenpozen uitdovend licht had zien schijnen door de ramen van de zolderkamertjes.

Nu meent men zich te herinneren dat zolang wij in bet huis woonden, deze zolderkamertjes niet in gebruik waren geweest en dat ik zelf er ’s nachts nooit was geweest, behalve toen ik beproefde de oorzaak te vinden van het door ons gehoorde geluid, dat er maar één manier was om in die kamertjes te komen en dat wij de toegang erheen zorgvuldig hadden afgesloten zodat – voor zover wij konden nagaan – zonder onze voorkennis niemand daar kon komen.

Mijn zieke praatte daarop met mij over zekere gebeurtenissen die zich in de vorige eeuw in ons huis heette te hebben afgespeeld en waarover zij haar ouders wel eens had horen spreken. Feiten die, wanneer zij geverifieerd konden worden, en te goeder trouw in verband gebracht konden worden – in oorzakelijk verband – met de verschijnselen, waarover wij spreken, stellig zouden mee kunnen helpen om een theorie te vormen over de aard van die verschijnselen. Doch ik zeg nog eens: het is mij niet te doen om theorieën op te bouwen; ik geef alleen de feiten weer en laat het aan ieder over, zich daaromtrent een mening te vormen. Ik sta eerlijk in voor de juistheid van die feiten, wat betreft hun oorzaak, daar ben ik waarschijnlijk niet veel verder mee gekomen, want in weerwil van al mijn moeite, heb ik nooit iets kunnen ontdekken.

Verklaringen, die zich waarschijnlijk bij velen zullen opdringen, kwamen ook bij ons op. In de eerste plaats dacht ik aan een gewone grap. Maar veronderstelde al, dat in weerwil van al mijn voorzorgen en mijn oppassen mensen in ons huis hadden kunnen komen, dan moesten het toch we1 heel hardnekkige grappenmakers zijn om vrijwillig, alleen om ons eens beet te nemen, zulk een lange, onnodige arbeid op zich te nemen. Gezwegen nog van de voorafgegane jaren – hoe kan men zich in het hoofd halen dat iemand zich twaalf maanden lang, op ieder uur van den nacht en vaak ook nog van de dag druk zou maken om een serie onsamenhangende en ongearticuleerde geluiden voort te brengen?

We hebben ook aan ratten gedacht. Ik wil stellig het talent van de ratten in het veroorzaken van nachtelijk rumoer niet onderschatten maar het zou toch ongerijmd zijn, al wat ik daareven verteld heb aan die diertjes toe te schrijven. Wie naar een verklaring van de meegedeelde feiten zoekt, mag ook het volgende overwegen: Ik ben altijd een beetje een hondenliefhebber geweest en in die tijd bezat ik twee terriërs van zuiver ras, uitmuntende jachthonden, besliste vijanden van alle ongedierte, steeds klaar om te vechten en nooit bang om te blaffen, wanneer daar ook maar de geringste aanleiding toe was. Eenmaal hebben zij ons voor een inbraak behoed. Het was een harde winter, de tijden waren slecht en reeds was er in enkele naburige huizen ingebroken. Men beproefde dat ook in de pastorie, maar onze trouwe honden maakten ons wakker door hun woedend geblaf: ik verscheen nog bijtijds voor het raam om verscheidene donkere gedaanten tussen het gras beneden te zien en een toespraak te houden welke, ondersteund door enkele pistoolschoten hen de vlucht deed nemen. Ik vermeld dit vooral alleen om goed het verschil te laten uitkomen tussen wat de honden toen deden en wat ze deden bij die geheimzinnige geluiden. Daar hebben zij nooit door blaffen of op andere wijze zich tegen gekeerd. Misschien konden zij ze niet horen? Ik geloof eerder het tegendeel want wanneer ik nasporingen deed om de oorzaken van die geluiden te horen en ik kwam bij hun hok, dan zag ik ze altijd in een toestand van jammerlijke angst. Ik hen er zeker van dat zij meer leden onder die geluiden dan een van ons: waren ze niet opgesloten geweest, dan zouden ze zeker jankend naar onze slaapkamer gevlucht zijn. De verschijnselen die ik verteld heb, strekken zich uit over een periode van twaalf maanden. Na verloop daarvan werd ik geroepen naar een ander deel van Engeland en verliet ik mijn pastorie. Ik moet erkennen dat het me niet speet van dat nachtelijke rumoer af te zijn, maar wel was ik ietwat teleurgesteld de oorzaak ervan niet te hebben gevonden.
Uit de annalen van de SPR en deze van de wetenschapper Flammarion 1927


© 2005 Aura-Oasis – Denis Dhondt