UFO-ervaringen
HET UFO MYSTERIE
De decembernacht was kil en vochtig en de twee vrouwen van middelbare leeftijd zetten de verwarming van de auto wat hoger terwijl ze over de verlaten weg in Texas reden. Het was vlak na Kerstmis 1980. De vrouwen en het jongetje dat ze bij zich hadden waren op weg naar huis na een etentje in de buurt van Houston, toen het kind opeens iets vreemds in de lucht zag. Een oogverblindend fel licht scheerde over de dennebomen in hun richting. Terwijl het op hen afkwam, nam het licht de vorm aan van een helder, diamantvormig voorwerp waar van onderen vlammen uitschoten. De 51- jarige Betty Cash, die achter het stuur zat, had nog nooit zoiets gezien, net zo min als de 57-jarige Vickie Landrum, die haar zevenjarige kleinzoon Colby dicht tegen zich aandrukte toen het voorwerp boven de weg tot stilstand kwam, alsof het aanstalten maakte om te landen.
Als met stomheid geslagen keken de drie in de auto toe hoe het ding op een hoogte van een meter of twintig bleef hangen, onder het uitstoten van een piepend geluid. Hun nieuwsgierigheid won het van hun vrees en ze stapten uit om het beter te kunnen bekijken. Toen het doodsbange jongetje echter perse weer naar de auto terug wilde bleek het metaal van het portier door de hitte die het voorwerp uitstootte zo heet te zijn geworden , dat Betty Cash het alleen met haar hand in haar jas gewikkeld kon aanpakken. Toen het ding zich na een tijdje weer in de lucht verhief en weg begon te vliegen, gebeurden er nog vreemder dingen. Er verscheen een eskader helikopters – meer dan 20 in getal, waaronder ook grote machines met dubbele rotor zoals die voor troepentransporten worden gebruikt – dat het voorwerp onder oorverdovend geraas probeerde te omsingelen. Toen het voorwerp, omzwermd door de helikopters, met grote snelheid verdween, probeerden de drie het in de auto te volgen. Onder een andere hoek gezien leek het spookschip een sigaarvormige cilinder van helder licht. Toen verdween het met helikopters en al in de verte. Betty Cash zette haar passagiers af en ging toen ook zelf naar huis. In de uren daarna kregen de 3 ooggetuigen last van blaren, alsof ze door de zon waren verbrand, misselijkheid en diarree. Bij Betty Cash waren de symptomen, waarschijnlijk omdat zij het langst aan de straling van het voorwerp blootgesteld was geweest, zo erg dat ze zich twee weken lang in een ziekenhuis moest laten behandelen. Pas na enkele dagen vernamen de artsen echter van Colby waar en hoe het drietal deze verwondingen hadden opgelopen.
Het geval werd jarenlang door diverse deskundigen onderzocht, zonder dat het vurige ding, of zelfs maar de aardsere helikopters, konden worden geïdentificeerd. Hoewel ook andere getuigen in het gebied die nacht een oogverblindend licht en grote helikopters hadden gezien, ontkenden alle militaire bases in de buurt dat er die decemberavond dergelijke machines in de lucht waren geweest. De Amerikaanse regering beweerde niets met de gloeiende verschijning te maken te hebben. Betty Cash, Vickie Landrum en haar kleinzoon hielden aan het mysterieuze voorval slechts hun verwondingen en een onaf verhaal over.
De term “Vliegende schotels”
Op 24 juni 1947 vloog Kenneth Arnold, een 32-jarige zakenman uit Boise in de Amerikaanse staat Idaho in zijn eenmotorige vliegtuig op een hoogt van 2800 meter boven het Cascadengebergte in de staat Washington. Het was een fraaie, zonnige namiddag en Arnold genoot van het schitterende uitzicht. Plots werd zijn gemijmer wreed verstoord door een blauwwitte flits. “Een explosie” was zijn eerste gedachte. Het leek heel dichtbij. Op zijn dashboardklok was het een paar minuten voor drie.
Met bonzend hart wachtte hij op een klap en een schok, maar er gebeurde niets. Arnold speurde in alle richtingen de hemel af. “Het enige vliegtuig dat ik zag,” vertelde hij later, ” was een DC-4 helemaal links van me die kennelijk van San Francisco onderweg was naar Seattle.” Opgelucht haalde hij adem toen de cockpit door een tweede blauwwitte flits werd verlicht.
Dit keer zag hij dat het licht uit het noorden kwam, recht voor hem. In de verte zag hij een formatie voorwerpen die met ongelooflijke snelheid over de bergtoppen vloog. Arnold meende dat het een eskader nieuwe jagers moest zijn die net bij de luchtmacht in dienst waren genomen. Het waren er negen en hij schatte de afstand op een kilometer of dertig. Om de paar seconden gingen er twee of drie ietwat schuin hangen, zodat het zonlicht op hun spiegelgladde oppervlak weerkaatst werd. Arnold schatte de spanwijdte op een meter of vijftien en probeerde ook hun snelheid te taxeren. Toen het eerste voorwerp langs Mount Rainier schoot, was het op zijn klok precies 22 minuten voor drie. Precies één minuut en tweeënveertig seconden later passeerde het laatste voorwerp de top van Mount Adams. Op de kaart zag Arnold dat de toppen 75 kilometer uit elkaar lagen. Dat betekende dat de snelheid ongeveer 2650 kilometer per uur moest zijn, bijna drie maal zo snel als het snelste hem bekende vliegtuig.
Na zijn landing in Yakima vertelde hij meteen zijn vriend Al Baxter, directeur van Baxter Aircraft, van het voorval. Baxter haalde er een paar van zijn piloten bij. Een van de vliegers opperde dat de objecten raketten van een nabijgelegen testterrein geweest konden zijn. Korte tijd later vloog Arnold naar Pendleton in Oregon, waar hij werd opgewacht door een menigte opgewonden journalisten die het verhaal al gehoord hadden. Arnold werd met vragen bestookt, maar hij hield voet bij stuk en tenslotte waren zelfs de meest sceptische journalisten onder de indruk. Arnold was een succesvolle dealer in brandbestrijdingapparatuur en een zeer ervaren piloot en leek een alleszins betrouwbaar man. Hij had meer dan 4000 vlieguren en was vele malen over het Cascadengebergte gevlogen. Toen hem werd gevraagd de mysterieuze voorwerpen te beschrijven, kostte het hem moeite de juiste woorden te vinden. Hij vertelde de journalisten dat ze eruit zagen als speedboten in ruw water, of misschien als de staart van een vlieger in de wind. Toen zei hij “ze vlogen als een schotel die je over het water gooit.”
Roswell
Op 2 juli 1947 gebeurde er iets vreemds bij Roswell in New Mexico. Het begon met beschrijvingen van een groot, gloeiend voorwerp dat tegen tien uur in de avond met grote snelheid door de lucht vloog. Later die avond hoorde Mac Brazel, een schaapherder, ten noorden van Roswell een enorme explosie in de atmosfeer die veel luider was dan het onweer dat op dat moment in het gebied woedde. De volgende morgen vond Brazel stukken van een dun en soepel, maar sterk folie-achtig materiaal die over een gebied van honderden meters verspreid lagen. Volgens een ander verslag vond Brazel ook een schijfachtig voorwerp dat hij aan de luchtmachtbasis van het leger bij Roswell had overhandigd. Er werd druk over het incident gespeculeerd, tot de Roswell Daily Record op 8 juli luitenant Warren Haught, de persofficier van de basis, citeerde : “De vele geruchten over de vliegende schijf werden gisteren bevestigd, toen de inlichtingenofficier van de 509th Bomb Group van het Eighth Air Force op de legerluchtmachtbasis te Roswell dank zij de medewerking van een plaatselijk rancher en het bureau van de sheriff van Chaves Country een schijf in zijn bezit kreeg.” Hoewel verdere details ontbraken, veroorzaakte alleen al de bevestiging dat er een soort UFO was geborgen grote sensatie.
Andere ervaringen
Op het testterrein bij White Sands. Mc Laughlin schreef dat hij en een groep andere technici op 24 april 1949 bezig waren geweest met het gereedmaken van een stratosfeerballon. Om de windrichting te bepalen hadden ze eerst een kleine proefballon opgelaten. Toen de technicus die de theodoliet bediende zijn instrument op de ballon had gericht had hij een vreemd voorwerp in het vizier gekregen. Volgens Mc Laughlin was het object elliptisch van vorm en mat het ruim 30 meter in doorsnee. Het vloog op de extreem grote hoogte van 90 kilometer en de technici hadden berekend dat het met een snelheid van 8 kilometer per seconde, of 29.000 kilometer per uur, door de ruimte vloog. Vlak voor het achter de horizon verdween, steeg het met een snelheid van bijna 15.000 kilometer naar nog grotere hoogte. Het voorwerp was een minuut lang te zien geweest en was volgens alle waarnemers wit van kleur geweest. Mc Laughlin schreef er stellig van overtuigd te zijn dat het object een vliegende schotel was en verder dat deze schijven ruimteschepen van een andere planeet waren.
De waarneming in White Sands maakte veel indruk. Hier sprak immers een ervaren marineofficier, wiens waarneming kon worden bevestigd door een ploeg technici, van wie één met een theodoliet. Bovendien sloot Mc Laughlin uit dat het object een ballon was geweest, omdat zij een kwartier later een tweede ballon hadden opgelaten, die zich in geen enkel opzicht gedroeg als het onbekende voorwerp. Zelfs de grootste sceptici konden niet aan zijn bevindingen voorbijgaan. Mc Loughlins waarneming kreeg zelfs nog meer gewicht, toen bleek dat hij zijn artikel met toestemming van zijn directe superieuren bij de marine had gepubliceerd, al ging het dan ook recht tegen de conclusies van Project Grudge in.
Barney en Betty
“We reden over een asfaltweg en plotseling stopte Barney en ging zonder enige reden aan de kant van de weg staan.” Zo begon Betty Hill onder hypnose haar relaas over een reeks bizarre gebeurtenissen die plaatsvonden op een septemberavond in 1961 toen zij en haar man door de dreven van New Hampshire reden.
Hoewel sommige mensen vertellen dat zij buitenaardse wezens in hun huis hebben ontmoet, rijden de meesten ’s nachts op een verlaten landweg. zij menen een lichtend voorwerp boven de auto te zien vliegen of in de verte in de lucht te zien hangen, of hebben het gevoel dat zij worden gadegeslagen. Als ze verder rijden lijkt het stuurwiel uit hun handen gewrongen te worden; de auto word door een kracht van buiten bestuurd tot hij van de weg afraakt.
Dat was ook de herinnering van Steven Kilburn, een student uit Maryland die in 1973 vertelde te zijn ontvoerd. Onder hypnose beschreef hij “twee lichten in de lucht die over de weg en over de bomen vliegen. Ik zie een schaduw van iets. Ik ga de heuvel af en kom tenslotte bij de plek waar ik denk dat het is en stop. Ik wil er helemaal niet naar toe, maar de auto werd gewoon naar rechts getrokken, alsof hij door een gigantische magneet werd aangetrokken”.
Vlak voordat Stevens auto tot stilstand komt, valt het elektrische systeem uit ; de radio begint te ruisen en te knetteren en de motor valt stil. Hij probeert hem wanhopig te starten, maar tevergeefs. Sommige slachtoffers zeggen in de auto te blijven, anderen stappen uit. Ondank hun angst blijven de meesten als aan de grond genageld staan, niet in staat toe te geven aan hun elementaire drang tot zelfbehoud en weg te rennen of om hulp te roepen.
Aliens
Nadat Steven Kilburn langs de kant van een verlaten weg in New Hampshire tot stilstand was gekomen, zag hij tot zijn verbijstering drie figuren uit het veld op zich afkomen. “Ze zien er heel vreemd uit,” vertelde hij onder hypnose. “Ze zijn klein, ze reiken tot aan mijn schouders. Ik zie hun gezicht en ze zijn wit, krijtwit, ze lijken wel van rubber. De baas heeft glanzende ogen, zwart, zonder pupillen. Zijn hoofd heeft de vorm van een omgekeerde druppel. Het heeft een neus, als een opstaande rand met twee kleine gaatjes.” Volgens de meeste mensen die zeggen ontvoerd te zijn, zijn hun buitenaardse kidnappers klein -één à anderhalve meter lang – al is de leider meestal iets groter. Volgens sommigen hebben ze grote, bolle hoofden op een kleine romp, spleetvormige ogen en lange, dunne vingers en handen.
Alle slachtoffers zeggen bang te zijn geweest toen de vreemde wezens op hen afkwamen, maar ook dat ze een soort kalmerende verlamming voelden, die misschien door de wezens werd veroorzaakt. Barney Hill vertelde het zo : “Ik stapte met een voet uit de auto. Twee mannen naast me hielpen me naar buiten. Ik voelde me heel ontspannen, maar ook heel erg bang.” Charles E. Hickson, een 45-jarige voorman, zat op een avond in 1975 te vissen toen hij en een metgezel een langwerpig, ovaal voorwerp met flitsende blauwe lichten zagen. Het hing een halve meter boven de grond, toen het, aldus Hickson, “leek open te gaan , zonder dat er een deur te zien was, er kwamen drie wezens naar ons toe zweven. Ik was zo bang, ik geloofde mijn eigen ogen niet. ” zijn vriend viel meteen flauw en Hickson herinnerde zich dat hij bleef staan, met totaal verlamde ledematen. Toen werd hij door twee van de wezens opgetild en zweefde het groepje weer het ruimteschip in.
Whitley Strieber wist niet hoe hij op die 26ste december 1985 in een ruimteschip belandde. Het ene moment, zo vertelde hij, werd hij door buitenaardse wezens gevangen, het andere werd hij mee omhoog gevoerd. “Ik zag takken en boomtoppen voorbijschieten. Toen keek ik tegen een grijze vloer aan en leek het alsof een diafragma in mijn gezichtsveld werd gesloten.” Even later lag hij op een tafel in een ” kleine operatiekamer”, omringd door wezens uit een andere wereld. De meeste mensen herinneren zich een helder verlicht vertrek en dat ze aan een pijnlijk lichamelijk onderzoek werden onderworpen. Charles Hicksons lichaam werd afgetast met een instrument dat op een oog leek. Betty Hill zei dat haar huidschilfers, haren, oorsmeer en stukjes nagel werden afgenomen.
Betty Hill en Betty Andreasson, een andere vrouw die werd ontvoerd, vertelden beiden onderzocht te zijn met een machine waar lange draden met naaldpunten uitstaken. Bij beide vrouwen werd een naald in de navel gestoken voor een “zwangerschapstest”, zoals de ontvoerders het noemden. UFO-onderzoekers denken dat er een eitje uit een van de eileiders werd verwijderd. Ook mannen hebben soortgelijke ervaringen gehad. Sommigen vertellen tot seksuelen betrekking met buitenaardsen te zijn gedwongen, anderen dat er sperma van hen werd afgenomen.
Het schokkendst zijn de ervaringen van jonge vrouwen die een soort kunstmatige inseminatie ondergaan. Ze worden zwanger, maar ontdekken later dat zij geen kind meer dragen. Onder hypnose herinneren ze zich een tweede ontmoeting met buitenaardse wezens en een andere gynaecologische procedure. Volgens onderzoekers van UFO-ontvoeringen werd deze tweede keer de gekruiste foetus verwijderd.
Billy Ray Taylor had dorst. Het begon al donker te worden, maar de hitte van de augustusavond hing nog tussen de heuvels bij Kelly in het zuidwesten van de staat Kentucky. De 21-jarige Taylor was op weg naar de put bij de boerderij voor een koele dronk, toen hij opeens iets zag dat hem halsoverkop weer het huis deed in rennen.
De elf leden van de familie Sutton, die de boerderij bewoonden, hoorden vol ongeloof het verhaal van hun bezoeker aan. Hij vertelde dat zojuist een vliegende schotel, waarvan de uitlaatgassen alle kleuren van de regenboog hadden, over hem was heen gevlogen en op een paar honderd meter van het huis in een ravijn was gedoken. De Suttons lachten hem uit. Ze begonnen hem echter wat ernstiger te nemen toen de hofhond begon te blaffen en vervolgens met de staart tussen de poten onder het huis verdween.
Naar zij later vertelden liepen Taylor en Lucky Sutton naar de deur en zagen mannen dat zij een wezen konden onderscheiden van ongeveer een meter lang met een groot, bolrond hoofd, grote, lichtende ogen en armen met klauwen die bijna over de grond sleepten. In plaats van het te verwelkomen stoven Sutton en Taylor het huis in en greep elk een geweer uit een wapenrek dat zich vlak naast de deur bevond.
Toen het wezentje de deur tot op een meter of zes was genaderd, openden Taylor en Sutton het vuur. De figuur maakte een buiteling en verdween. Toen de mannen zich buiten waagden, zagen ze een soortgelijk wezen op het dak Sutton schoot weer en het wezen tuimelde van het dak. Toen zagen ze nog een derde wezen dat in een boom zat. Weer schoten ze, waarna het wezen uit de boom zweefde en met een vreemd waggelgang wegrende. Toen er nog een wezen om de hoek van het huis kwam rennen, vuurde Sutton er van zeer dichtbij een schot hagel op af; er klonk een scherp geluid alsof de hagelkorrels een metalen emmer hadden geraakt, maar het wezen bleef vreemd genoeg ongedeerd. al nam het wel de benen.
Na een poosje staakten de mannen het schieten. Ze trokken zich terug in het huis en trachtten de kinderen te kalmeren, toen plots de wezens door het raam gluurden. Tenslotte zag de dodelijk verschrikte familie kans naar hun auto’s te rennen, waarna ze met grote snelheid naar het naburige Hopkinsville reden om de politie te waarschuwen.
De autoriteiten reageerden snel en grondig. De politie en een fotograaf reden met de familie terug naar de boerderij en stroopten de hele omgeving af. Het enige wat ze vonden was volgens een rapport een lichtgevende plek waar een van de wezens was terechtgekomen na van het dak te zijn geschoten. De onderzoekers verlieten de boerderij om 2:15 in de ochtend en de familie Sutton ging naar bed – maar lang zou hun rust niet duren.
De vreemde wezens kwamen weer terug. Weer gluurden ze door de ramen en weer daverde de omgeving van de geweerschoten, die weliswaar veel gaten in de ruiten van de boerderij en schuren achterlieten, maar de buitenaardse wezens verder ongedeerd lieten. Om kwart over vijf en vlak voor zonsopgang, zoals de Suttons vertelden, verdwenen de wezens om nooit meer terug te keren. Daarmee was de beproeving echter nog niet ten einde. Dagenlang wemelde het om de boerderij van de journalisten uit de wijde omtrek. Sensatiebeluste bezoekers trapten alles plat op zoek naar sporen van de wezens en liepen het huis in en uit om de geprikkelde familie op de kiek te zetten. Ook UFO-onderzoekers kamden de plaats van boven tot onder uit.
Behalve de lichtgevende plek op de grond werd er niets gevonden dat het verhaal van Taylor en de Suttons kon bevestigen. Wel stelden de onderzoekers vast dat zij oprechte en nuchtere mensen waren die geen enkel belang bij publiciteit hadden. En daar bleef het bij. Het Kelly-Hopkinsville-incident, zoals het bekend werd vanwege de ligging van de boerderij tussen de dorpen Hopkinsville en Kelly, vond plaats op 21 en 22 augustus.
Rode Bol
De opwinding begon op de ochtend van de 3de september 1965 aan de Atlantische kust van de staat New Hampshire. De achttienjarige Norman J. Muscarello probeerde de twintig kilometer van Amesbury in Massachusetts naar zijn woonplaats Exeter te liften. Het was na middernacht en er was weinig verkeer op de stille weg. Muscarello moest het grootste gedeelte van de weg lopen. Hij had nog drie en een halve kilometer te gaan, toen hij het zag. Een enorme bol rees als een rode maan vanachter de bomen omhoog. Maar het was geen maan. Het hing schuin voorover en zweefde in de richting van een huis dat toebehoorde aan Clyde Russel, en hulde het in een helder rood licht. Muscarello schatte dat het ding een meter of vijfentwintig lang was, veel groter dan het huis, en hij zag dat er een band van knipperende lichten omheen liep. Hij had geen idee wat het was, maar wist wel dat het geen gewoon vliegtuig was ; daarvoor bewoog het zich te onhandig voort, terwijl hij ook geen motorlawaai hoorde. Plotseling leek het recht op hem af te komen en Muscarello dook in een greppel om dekking te zoeken. Toen verdween het toestel achter de bomen.
Muscarello stond op, rende naar het huis van de Russells en begon op de deur te bonken en om hulp te schreeuwen. Er werd echter niet gereageerd. Toen zag hij de koplampen van een auto naderen. Hij rende naar de weg en hield de auto tegen. Het echtpaar dat erin zat, gaf hem een lift naar Exeter. Om 02.25 strompelde de zwaar aangeslagen Muscarello het politiebureau van Exeter binnen en vertelde een verward verhaal over een UFO die hij had gezien.
De dienstdoende agent, Reginald Toland, hoorde het verhaal aan en vroeg Muscarello hoeveel bier hij op had. “Luister,” verdedigde Muscarello zich, “ik weet dat u me niet gelooft. Dat neem ik u ook niet kwalijk. Maar laat er in ieder geval iemand met me meegaan om daar te gaan kijken !” Toland hechtte weinig geloof aan het verhaal, maar hij zag wel dat de jongen echt bang was, en omdat het toch een stille nacht was, riep hij een surveillancewagen op.
Een paar minuten later arriveerde agent Eugene Bertrand op het bureau. Het bleek dat hij iets aan het verhaal van Muscarello had toe te voegen. Ongeveer een uur eerder had hij aan de rand van Exeter een auto langs de weg zien staan. Toen hij ging kijken, trof hij een vrouw aan die te overstuur was om te rijden. Ze vertelde dat ze vanaf Eping in New Hampshire een kilometer of twintig gevolgd was door een gloeiend rood voorwerp. Het had de hele weg naar Exeter boven de auto gehangen en was toen loodrecht omhoog geschoten en verdwenen. Bertrand vond het maar een raar verhaal en had niet eens de moeite genomen het aan het bureau door te geven. Nu hij naar Muscarello luisterde, begon hij toch te twijfelen. Samen met Muscarello reed Bertrand terug naar de plaats waar de jongen de UFO gezien had. Het was een heldere nacht met weinig wind. De maan was al voor middernacht ondergegaan en de sterren schenen helder. Bertrand parkeerde de politiewagen bij een telefoonpaal en zei over de radio tegen Toland dat hij niets abnormaals zag. Maar Muscarello was nog steeds overstuur.
Samen liepen agent Bertrand en Muscarello door het bos en staken een akker over die het eigendom was van Carl Dining. Toen ze bij een manege met paarden kwamen, scheen Bertrand met zijn zaklantaarn in het rond en zei tegen Muscarello dat hij waarschijnlijk een helikopter had gezien. Muscarello wierp tegen dat hij wist wat een vliegtuig was en dat hij beslist geen helikopter of vliegtuig van de nabijgelegen luchtmachtbasis had gezien. Toen, zo vertelde Bertrand later, begonnen plotseling de paarden in de manege te trappelen, begonnen honden te blaffen en schreeuwde Muscarello : “Ik zie het ! Ik zie het !”
Bertrand draaide zich om en zag een rond, lichtend ding langzaam van achter de bomen te voorschijn komen. Geruisloos en waggelend, als een blad dat van een boom valt, kwam het op hen af en drenkte het landschap in een paars licht. Bertrand, die bij de luchtmacht op KC-97 tankvliegtuigen had gevlogen, was zo bang dat hij in een reflex naar zijn revolver greep. Toen bedacht hij zich en rende met Muscarello terug naar de surveillance wagen. “Mijn God !” schreeuwde Bertrand in zijn radio, “nu zie ik het ding zelf ook !” Gefascineerd keken hij en Muscarello toe hoe het ding een meter of dertig boven de grond en nog geen 100 meter van hen af door de lucht zweefde. Het wiegde geruisloos heen en weer, terwijl de helderrode lichten aan en uit flitsten. Ze waren zo helder, vertelde Bertrand later, dat hij de vorm van het object niet goed kon onderscheiden ; het was, zei hij “of je een auto probeerde te beschrijven terwijl hij met de koplampen aan op je afkomt.”
David Hunt, een andere surveillerende agent die over de radio had meegeluisterd, besloot zelf maar eens te gaan kijken. Later vertelde hij : “Ik zag de lichten aan en uit gaan. In die schuur hoorde ik de paarden te keer gaan. De honden blaften als razenden. Toen begon het ding te bewegen, heel langzaam, vlak boven de boomtoppen. Het wiegelde heen en weer. Heel griezelig om te zien. Vliegtuigen doen zoiets niet.”
Bertrand kon nog steeds zijn ogen niet geloven. “Je ziet het met je eigen ogen, maar je hersens willen er niet aan,” zei hij. “Ik zei maar tegen Dave, wat is dat toch, Dave ? Wat denk jij ? Hij zei, ik weet het niet. Ik heb nog nooit zo’n vliegtuig gezien en ik weet zeker dat ze niet zo erg veranderd zijn sinds ik in dienst zat.” Na verloop van tijd verdween het voorwerp in de richting van de oceaan. “We stonden nog ever te wachten toen er een B-47 overvloog,” zei Hunt. “Je zag meteen het verschil.”
Kort nadat hij het opgewonden bericht van Bertrand had doorgekregen, werd Toland op het bureau opnieuw gebeld, ditmaal door de nachttelefoniste van de centrale in Exeter. Ze was net door een man gebeld,” vertelde Toland later, “die zo over zijn toeren was dat hij haast geen zinnig woord kon uitbrengen. Volgens de telefoniste zei hij dat er een vliegende schotel recht op hem afkwam, maar voor hij uitgepraat was, werd de verbinding verbroken.” De man had gebeld uit een telefooncel in Hampton, elf kilometer ten oosten van Exeter. Toland waarschuwde de politie in Hampton en de Pease luchtmachtbasis. De hysterische man werd nooit gevonden, maar die nacht en enkele dagen daarna werd er nog diverse malen gebeld door mensen die iets dergelijks hadden gezien. De volgende dag werden Muscarello, Bertrand en Hunt ondervraagd door twee luchtmachtfunctionarissen, die zonder iets te zeggen weer naar de basis teruggingen. Officieel commentaar mocht alleen worden gegeven door het departement van de staatssecretaris voor de luchtmacht in Washington, en niemand kon zeggen wanneer dat zou gebeuren.
Maar omdat er zoveel betrouwbare ooggetuigen bij waren geweest, kon het gebeurde niet worden genegeerd. Het verhaal kwam in de nationale pers en trok de aandacht van John Fuller, columnist van de Saturday Review. Fuller publiceerde zijn eigen zorgvuldig onderbouwde lezing van wat bekend werd als het “Exeter-incident” en besloot vervolgens het geval nog verder uit te zoeken. Hij was bepaald niet de enige. Ook het National Investigations Comité on Aerial Phenomena (NICAP) in Washington had reeds een van zijn onderzoekers op het geval gezet. Ondanks de indrukwekkende naam had het NICAP geen officiële status ; het was een organisatie van particulieren die ervan overtuigd waren dat UFO-waarnemingen niet behoorlijk werden onderzocht. E en NICAP-vrijwilliger in Massachusetts, Raymond E. Fowler, bezocht Exeter, verzamelde de ondertekende verklaringen van de ooggetuigen en stelde een grondig, achttien pagina’s tellend rapport op. Fowler was onder de indruk van de kwaliteit van de waarnemingen. Tegen Fuller zei hij dat beide agenten hem intelligente en capabele mensen leken die wisten waarover ze praatten. Anderen waren daar minder zeker van. Een plaatselijke verslaggever die wist dat er in de buurt vak een piloot in een vliegtuigje met verlichte luchtreclames rondvloog, suggereerde dat iedereen dit waarschijnlijk gezien had. Afgezien van het feit dat de reclame helemaal niet de op de beschrijvingen van het object leek, werd later bevestigd dat het vliegtuig en de reclame op het moment van de waarnemingen aan de grond hadden gestaan. Dan was er ook nog de luchtmacht, die de bekende ongeïnteresseerde houding aannam, hoewel de waarnemingen dicht bij de Pease luchtmachtbasis waren gedaan – een basis van het Strategic Air Command waar B-47 en B-52 bommenwerpers gestationeerd waren. Enkele getuigen meldden dat ze behalve de grote, rode UFO die nacht ook een aantal straaljagers in de lucht hadden gezien. Bommenwerpers waren in die gebied een vertrouwd gezicht, maar straaljagers niet ; dat ze er die nacht wel waren geweest, deed vermoeden dat ze waren gestuurd om de UFO’s te onderzoeken, hoewel de luchtmacht die met klem ontkende.
Uit andere dingen bleek echter dat het incident bij Exeter de luchtmacht hogelijk interesseerde. Op de plaatsen waar de waarnemingen waren gedaan, werden verscheidene luchtmachtmilitairen gesignaleerd, van wie er twee, een kolonel en een majoor, woorden kregen met buurtbewoners toen de kolonel beweerde dat iedereen gewoon de landingslichten van de basis had gezien. Toen niemand dit wilde geloven, stuurde de kolonel de majoor naar de basis om de verlichting langs de startbaan een kwartier lang aan te zetten. Noch de kolonel, noch een van de andere aanwezigen kon echter iets onderscheiden. In officiële verklaring die op 27 oktober 1965 door het Pentagon werd afgegeven, gaf de luchtmacht verschillende verklaringen voor de waarnemingen in Exeter. Om te beginnen, aldus de woordvoerder, waren er diverse vliegtuigen in het gebied geweest in verband met een oefening van het Strategic Air Command. bovendien was er sprake geweest van een weerinversie, waarbij koude lucht tussen twee warme luchtlagen gevangen raakt, zodat de sterren gaan “dansen en twinkelen”. Zijn eindconclusie was :”wij zijn van mening dat de mensen sterren en planeten in een ongewone samenstand hebben gezien.”
Wat die ongewone samenstand dan wel geweest kon zijn, liet hij in het midden. Later bleek dat de oefening, die was gehouden vanaf Westover Air Force Base, meer dan 150 kilometer van Exeter, om 02.00 was afgelopen, dus ruim voordat Bertrand en Hunt de UFO hadden gezien. Wat de dansende planeten in ongewone samenstanden betreft, viel er weinig na te trekken. Bertrand en Hunt voelden zich diep gegriefd door de kleinerende officiële verklaring en schreven de luchtmacht een protestbrief. Een maand of drie later ontvingen ze een soort excuus, ondertekend door een luitenant-kolonel van een vooorlichtingsbureau van de luchtmacht dat luidde: “Op basis van de extra informatie die u ons inzake ons UFO-onderzoek op Wright-Patterson Air Force Base, Ohio, hebt doen toekomen, zijn wij niet in staat geweest het door u op 3 september 1965 waargenomen object nader te identificeren.
Lichtende UFO
In de vroege ochtend van de 17de april 1966 waren twee hulpsheriffs, Dale Spaur en Wilbur L. Veff, bij een ongeval in de buurt van Ravenna in Ohio geroepen. Om 04.50 uur kregen ze van de centrale het verzoek uit te kijken naar een laagvliegende UFO die vanuit het westen hun kant op kwam. Toen ze in de aangegeven richting reden, zagen ze een verlaten auto en stopten. Toen ze op de lege auto afliepen, zag Spaur ongeveer 300 meter boven de bomen een gloeiend voorwerp, dat in zuidelijke richting vloog. Spaur en Neff keken stomverbaasd naar het ding, dat steeds groter leek te worden. Het bewoog volgens Spaur in zuidelijke richting, maar even later kwam het recht op hen af. “Ik had nog nooit iets gezien dat zo helder was,” zei Spaur later. Ze holden terug naar de surveillancewagen. Spaur greep de microfoon en beschreef aan de centrale wat hij zag.
“Het is een meter of vijftien in doorsnee, met een soort koepel bovenop, maar die is erg donker. De onderkant is heel helder, en er komt een lichtbundel uit die een grote lichtvlek op de grond maakt. Het lijkt alsof het ding op de lichtbundel rust. Zonet vloog het recht over ons heen en het leek wel dag, veel helderder dan het licht van onze koplampen. Het is beslist geen helikopter ; het maakt alleen maar een gonzend geluid.” De centrale stuurde een surveillancewagen met een camera en zei tegen Spaur en Neff dat ze de UFO in het oog moesten houden. Ze zetten de achtervolging in, en omdat de centrale niet goed had verstaan waar ze precies waren, bereikte de auto met de camera ze niet.
Terwijl Spaur en Neff met grote snelheid richting Pennsylvania reden, hoorde een andere politieagent, Wayne Huston uit East Paestine in Ohio, hen op de radio. Hij reed hun kant open kreeg al snel de UFO in het oog, die met een snelheid van ruim 125 kilometer per uur en op een hoogte van ongeveer 275 meter voorbij vloog. Hunt besloot zich bij de jacht aan te sluiten. “het was vreemd,” vertelde Hunt later over de jacht, maar als het ding te ver op ons voor raakte, leek het net alsof het stopte en op ons wachtte.” Toen de UFO de grens overstak, waarschuwde Huston de politie van Pennsylvania, die de luchthaven van Pittsburgh belde om te vragen of de UFO op de radar te zien was, wat echter niet het geval bleek.
De achtervolgers naderden inmiddels Conway, 135 kilometer van de plaats waar ze begonnen waren. Spaurs benzine begon op te raken. Hij en Huston stopten bij een benzinestation, waar ze frank Panzanella van de politie in Conway ontmoetten, die de UFO ook gevolgd had. Gezamenlijk zagen ze het object in het oosten verdwijnen. Rechts ervan stond de maan en rechts daarvan de planeet Venus. Terwijl het voorwerp steeds hoger steeg, zagen ze er een passagiersvliegtuig (later geïdentificeerd als vlucht 454 van United Airlines) onderdoor vliegen. Panzanella liet de verkeerstoren van het vliegveld aan de bemanning van het toestel vragen of ze naar het object wilden uitkijken.
Over de radio hoorde hij dat de UFO in de verkeerstoren op de radar was gezien, maar dit werd later tegengesproken. Op dat moment schoot het voorwerp met grote snelheid omhoog en verdween. Een andere politieman zei later dat hij had gezien dat het ding twee straaljagers achtervolgde.
Voordat Spau en Neff naar Ohio teruggingen, spraken ze over de telefoon nog kort met een officier van de luchtmacht op het vliegveld van Pittsburgh, die zei dat hij rapport zou uitbrengen bij Project Blue Book. Terug in Ravenna werden de hulpsheriffs opgewacht door een menigte journalisten die de politieradio hadden afgeluisterd. Een dat later was de UFO in heel Amerika het gesprek van de dag. Spaur wilde er nog wel over praten, maar Neff meldde zich af en ging naar huis – “zo wit als een doek”, zei zijn vrouw later – en wilde met niemand meer praten.
De volgende dag werd Spaur gebeld door majoor Hector Quintilla van Project Blue Book. Het gesprek duurde maar een paar minuten. Vijf dagen later gaf de luchtmacht de gebruikelijke verklaring : Spaur, Neff en Panzanella hadden volgens hen eerst achter de communicatiesatelliet Echo, en daarna achter de planeet Venus aangezeten.
UFO-golf
In 1973 was er voor het eerst sinds 1965 weer sprake van een echter golf van UFO waarnemingen in de Verenigde Staten. In dat jaar kwamen duizenden meldingen uit alle delen van Amerika, waarmee iedere hoop dat het na het Condon-rapport en de terugtrekking van de luchtmacht wel met de UFO’s afgelopen zou zijn de bodem werd ingeslagen. Een van de beroemdste gevallen va deze golf was de melding van een ontmoeting van de derde categorie uit Pascagoula in Missisippi. Twee arbeiders op een scheepswerf beweerden dat zij door wezens uit een UFO waren ontvoerd en onderzocht.
De luchtmacht stelde een onderzoek in, maar verklaarde de resultaten geheim. Zeen dagen later, op 18 oktober, vond er opnieuw een ontmoeting plaats die veel aandacht trok en, ook al vanwege de deskundigheid van de betrokkenen, heel wat moeilijker te bagatelliseren was. Een bemanning van drie man onder leiding van legerkapitein Lawrend J. Cone maakte met een Bell UH-IH helikopter een routinevlucht tussen Columbus en Cleveland in Ohio.
Om ongeveer 22.30 uur zag een van de bemanningsleden in het oosten een rood licht dat op gelijk hoogt met de helikopter meevloog. Hij maakte Coyne erop attent, die tegen hem zei :”Hou het in de gaten.” De bemanning probeerde de luchtverkeersleiding op te roepen, maar de radio deed niets. Plotseling kwam het licht met een snelheid van naar schatting 1100 kilometer per uur op hen af. “Ik dacht, hij ramt ons,” vertelde Coyne later. “We zijn er geweest.” Hij dook onder het voorwerp door, dat tot hun verbazing stil in de lucht as blijven hangen en nu boen hen in het heldere sterrenfirmament hing.
“Het had de vorm van een sigaar,” zei Coyne later en had “een grote, grijze romp van een meter of achttien lang, zo te zien van metaal.” Het had een rood licht van voren, een koepel in het midden en van achteren een wit en een groen licht, dat ronddraaide als een spotje. “Het was heel fel en scheen door de koepel … zodat alles van binnen groen leek,” vertelde Coyne. Toen zwenkte het voorwerp plotseling af en verdween het witte licht met grote snelheid in de richting van de horizon. Hoewel Coyne de helikopter probeerde te laten dalen, steeg deze ongeveer 100 seconden lang met een snelheid van 300 meter per minuut, terwijl het kompas volkomen dol leek (het moest later worden vervangen). Toen de bemanning de helikopter weer onder controle had, werkt ook de radio weer en konden ze zonder verdere problemen in Cleveland landen. Alle bemanningsleden brachten apart rapport uit bij de Amerikaanse luchtvaartautoriteiten.
Bij het onderzoek dat vervolgens werd ingesteld, kon geen conventionele verklaring worden gevonden. Coyne hield zich bij zijn verhaal, maar zei dat hij niet in UFO’s geloofde. Volgens sommigen was de UFO een ruimteschip dat op de een of andere manier de zwaartekracht kon opheffen, zodat de helikopter niet meer op de besturing reageerde. De onverdroten sceptische Philip Klass hield het erop dat de bemanning gebiologeerd was geweest door een vuurbal, die mogelijk afkomstig was van de Orioniden, een meteorietenregen die in die periode van het jaar plaatsvindt en in 1973zijn hoogtepunt bereikte op 21 oktober, drie dagen na het incident – en dat het hele voorval een kwestie van seconden was geweest, en niet van vier minuten, zoals de bemanning vertelde. Op 27 oktober 1975 had sergeant Danny Lewis de wacht op de loring Air Force Base in Maine, niet ver van de Canadese grens. Zijn taak was te patrouilleren op het gedeelte van de basis waar de kernkoppen lagen opgeslagen. Om 19.45 uur zag sergeant Lewis een vliegtuig dat op een hoogte van ongeveer 100 meter langs de noordelijke rand van de basis vloog. Toen het vliegtuig binnen de zone kwam die voor niet-militair vliegverkeer verboden was, zag Lewis dat het een rood licht en een wit knipperlicht had. Omstreeks dat tijdstip verscheen er op de radar van de verkeerstoren een echo van een vliegtuig dat een kilometer of vijftien ten noordoosten van de basis vloog. Het toestel reageerde niet op radio-oproepen en begon op geringe hoogte rond te cirkelen boven de bunkers met de kernkoppen. Onmiddellijk werd de basis in staat van alarm gebracht. De veiligheidspolitie begon d wapenopslag of te speuren naar indringers, terwijl de toren het toestel -waarschijnlijk een helikopter – op de radar volgde. Opeens verdween het toestel weer even plotseling als het gekomen was.
De volgende avond zagen Lewis en verscheidene anderen weer een toestel met een wit knipperlicht en ene amberkleurig licht, dat vijfendertig minuten lang ten noorden van de basis rondvloog en ook weer o de raar te zien was. Op een gegeven moment hing het ding 50 meter boven de munitiebunkers weer opdook. De bemanningsleden van een B-52 die op de grond stond zeiden een oranjerood voorwerp in de buurt van de basis te hebben gezien. Het had een langgerekte vorm, verdween zo nu en dan uit het gezicht en lijk zich schoksgewijze voort te bewegen. Ze waren in een truck gesprongen en waren het ding tot op 100 meter genaderd. Het leek anderhalve meter boven de grond te hangen en was ongeveer vier auto’s lang. Een van de bemanningsleden zei later : “er kwamen een soort golven uit en alle kleuren liepen door elkaar. Het ding was massief en maakte geen geluid.”
Plotseling kwam de basis tot leven. Sirenes begonnen te gillen en lichten gingen aan. De lichten van het voorwerp doofden en het verdween met grote snelheid in de richting van Canada. De volgende avond werden helikopters gereed gehouden om eventueel de achtervolging in te zetten, maar de volgende paar weken werd er slechts zo nu en dan iets gesignaleerd. Als de helikopters dan poolshoogte gingen nemen, was er niets te vinden.
In de plaatselijke pers verschenen ook meldingen van burgers die in de omgeving UFO’s hadden gezien. Wat er op de luchtmachtbasis was gebeurd, bleef echter voor het publiek verborgen tot de jaren ’80, toen twee UFO-onderzoekers, Lawrence Fawcett en Barry Geenwood, inzage kregen in enkele documenten van de luchtmacht. Ze ontdekten ook dat er op de 27ste oktober, de avond dat sergeant Lewis het object op de basis had gezien, door twee burgers een nog eigenaardiger incident was gemeld.
Op die avond reden twee jongemannen, David Stephens en Glen Gray op een kilometer of 50 van Loring toen hun auto naar hun zeggen door een onbekende kracht werd opgetild en met een snelheid van meer dan 150 kilometer per uur werd meegevoerd naar een terrein in het plaatsje Poland in Maine, 17 kilometer verderop. Daar zagen de dodelijk verschrikte mannen twee lichten : een vrachtwagen, dachten ze. Toen steeg er een sigaarvormig voorwerp van ongeveer 100 meter lang met rode, blauwe en groene lichten van het terrein op en maakten de mannen dat ze weg kwamen. Toen ze even later echter omkeken, werd hun auto door een helder licht getroffen en verloren ze het bewustzijn. Pas uren later kwamen ze weer bij.
Ze probeerden te vluchten, maar konden niets met hun auto beginnen. Toen bracht de UFO hen naar een vijver, waar het gezelschap kreeg van twee andere toestellen. Even later waren alle drie de objecten verdwenen. Het was bijna licht. De mannen merkten dat hun handen en voeten waren opgezwollen en dat hun tanden loszaten. Ze rilden van de kou en hadden rode strepen om hun nek. Een dokter, Herbert Hopkins uit Old Orchard Beach in Maine, die Stephens later onder hypnose bracht, ontdekte wat zich precies had afgespeeld. Stephens herinnerde zich dat hij in een koepelvormige ruimte was geweest toen er een wezen binnenkwam dat op een mens leek. “Hij was ongeveer 1.40 meter lang en droeg een donkere mantel”, zei Stephens. “Zij hoofd had de vorm van een gloeilamp. Hij had scheve ogen, geen haar en geen mond.” Later werd Stephens door vijf van zulke wezens op en tafel gelegd en onderzocht, waarbij een machine met een verlengarm werd gebruikt. Ze namen hem stukjes huid, bloed en haren af en spoten hem in met een bruine vloeistof, volgens henzelf een kalmerend middel. Toen Stephens weer wakker werd, zat hij weer naast zijn vriend in de auto.
Hoewel er geen enkel bewijs voor het verhaal van de beide mannen was te vinden, stemde het goed overeen met andere verhalen over ontmoetingen van e derde categorie. Nog een week later werd een soortgelijk voorval gemeld, ditmaal aan de andere kant van Amerika.
Luchtmacht
Rendlesham Forest ligt in de buurt van Ipswich in East Anglia en is een dennenbos met een oppervlakte van 35 vierkante kilometer dat wordt gebruikt voor de houtkap en tevens een recreatieve functie heeft. Het is er vochtig en de bodem is weelderig begroeid met varens. Voor Britse begrippen is het een dun bevolkt gebied ; de grootste bevolkinsconcentraties zijn Woodbridge, ten westen van het bos, de Woodbridge Royal Air Force Base, langs de westrand van het bos, waarvan de hoofd stard- en landingsbaan in het bos steekt, en de Bentwaters Royal Air Force Base, een kilometer of zes verderop ten noorden van het bos. De bases Bentwaters en Woodbidge waren in het kader van het NAVO-verdrag verhuurd aan de Amerikaanse luchtmacht. De Britse commandant van de basis fungeerde slechts als opzichter ; alle operaties op de basis stonden onder leiding van een Amerikaanse kolonel en zijn adjudant. De meldingen van de gebeurtenissen op de avond van de 27ste december 1980 – als ze inderdaad op die avond plaatsvonden – werden naderhand door een aantal onderzoekers tot één geheel gecombineerd. Het verhaal blijft vaag en ondoorzichtig en de getuigenissen zijn tegenstrijdig.
Een memorandum dat meer dan twee weken later door de adjudant van de commandant, Charles I. Halt, werd geschreven, bevat die delen van het verhaal waarover weinig onenigheid bestaat. Rond een uur of drie in de ochtend van de 27ste december, aldus Halt, “zagen twee patrouillerende leden van de vliegveldbewaking buiten de achterpoort van RAF Woodbridge merkwaardige lichten. Omdat ze dachten dat er misschien een vliegtuig was neergestort of een noodlanding had gemaakt, vroegen ze permissie om buit de poort poolshoogte te nemen.” Die permissie werd gegeven.
Kennelijk zag een boer in de buurt rond dit tijdstip eveneens een licht in het bos dalen en belde hij de veiligheidspolitie in Bentwaters. Een patrouille van drie man ging op onderzoek uit. Bij het licht aangekomen, vonden zij een UFO. Dit werd bevestigd door een Amerikaanse luchtmachtmilitair die anoniem wilde blijven, maar zich voorstelde als het hoofd van de veiligheidsdienst op de luchtmachtbasis.
“Het ding had aan de bovenkant een knipperend, rood licht en aan de onderkant blauwe lichten,” vertelde deze informatie. “Telkens als we er dichtbij kwamen, bewoog het tussen de bomen van ons af, en dan gingen we er weer achteraan.” Kolonel Halt, die over de radio op de hoogte was gebracht, arriveerde al spoedig met meer hulp.
De leden van de bewakingsdienst brachten draagbare schijnwerpers mee die met benzinegeneratoren van stroom werden voorzien, maat de motoren wilden niet starten. Terwijl het zoeken in het donker werd voortgezet, kwamen de mannen terecht in, aldus de informant, “een gele mist op de grond, die ik nog nooit eerder gezien had.” Ze hoorden ook dieren op een naburige boerderij, die onrustig waren geworden. En toen zagen ze de UFO.
“Het ding was er opeens,” vertelde de informant. “Het was van donker, zilverkleurig metaal, met allemaal regenboogkleurige lichten. Het was enorm groot. We kregen opdracht een cirkel om het object te vormen, en een meter of vijf van elkaar te blijven.” Twee Britse politie-agenten, die kennelijk ook op de lichten waren afgekomen, maakten er foto’s van. De informant zei dat hij en een andere luchtmachtmilitair de film op bevel van kolonel Halt in beslag hadden genomen. Intussen waren volgens hem ook twee leden van de veiligheidsdienst bezig foto’s te maken.
Na ongeveer een half uur verdween het toestel. “Het was in een flits verdwenen,” zei de ooggetuige. “We voelden alleen een sterke, koude wind, die vijf à tien seconden onze kant op blies. Ik was zo bang, dat ik m’n leven echt aan mijn ogen voorbij zag trekken.” “De volgende dag”, zo ging het memo van kolonel halt verder, “werden er op de plaats waar het object was gezien in de grond drie afdrukken van vier centimeter diep en ongeveer 20 centimeter in doorsnee gevonden.” Andere ooggetuigen vertelden dat de boomtoppen in het gebied verschroeid waren en dat de verlichting aan het einde van de start- en landingsban beschadigd was. “Later in de nacht”, vervolgde kolonel Halt, “werd er nog een rood, op de zon lijkend voorwerp gezien dat pulserend tussen de bomen door bewoog. Op en gegeven moment leek het gloeiende deeltjes af te werpen en vervolgens viel het in vijf afzonderlijke, witte objecten uiteen, waarna het verdween. Verschillende mensen, onder wie ondergetekenden, zijn van de in paragraaf 2 en 3 beschreven gebeurtenissen getuige geweest.”
Kolonel Halt ontkende dus de UFO zelf te hebben gezien en hij ontkende ook dat de commandant van de basis, commandant Gordon Williams, erbij was geweest. Txh werd er later niet alleen beweerd dat kolonel Halt had bevolen het toestel te bewaken en fotografen te weren, maar ook dat kolonel Williams met drie inzittenden van het toestel had gesproken, die in lichtzuilen gehuld voor hem stonden. Volgens de verhalen waren ze ongeveer een meter lang. Toen de onderzoekers deze opzienbarende verhalen probeerden te verklaren, stuitten ze aan officiële zijde slechts op stilzwijgen. Een aan hun verklaringen was dat het vreemde toestel was neergestort en dat het personeel van de luchtmacht erbij was geweest terwijl het werd gerepareerd en weer vertrok. Een andere mogelijkheid was dat het toestel door de luchtmacht was meegenomen en in het geheim naar de V.S. was overgebracht.
Onderzoek
Veel later kreeg een Amerikaanse UFO-onderzoeker van de particuliere organisatie Mutual UFO Network (MUFON), Raymond Boeche, documenten in handen die op het incident betrekking hadden, waaronder het memo van Halt. Daarmee ging hij naar senator J. James Exon van Nebraska, die lid van de defensiecommissie van de Amerikaanse senaat was. De senator beloofde, zij het niet geheel van harte, de zaak te zullen onderzoeken.
Denis
© 2002 Aura-Oasis – Denis Dhondt